top of page

Heimwee

Mei 2016

‘Er moeten mensen zijn die zonnen aansteken, voordat de wereld verregent...’ klinkt het over de speakers in mijn klas, en in al mijn ijdelheid hoop ik dat ik zo iemand kan zijn vandaag, voor hen. 

De inburgeraars, zoals wij ze noemen, waarvan de meesten zijn verdreven uit gebieden met grote problemen. Ik gesticuleer driftig bij het warme gedicht en zet alles in: mijn lijf, mijn empathie en mijn ervaring als docent.


Ich schaffe das gar nicht. Niets echoot terug van mijn input. De klas zit me roerloos aan te kijken en ineens voel ik me verloren op dit podium. Niets is zo eenzaam voor een docent als publiek worden van jezelf. 

Ik kondig de pauze aan en neem mezelf gevangen op de wc. Ik probeer te bedenken hoe ik de les kan vlot trekken.


Ik deel vellen papier en potloden uit. De ene cursist vertelt over het interieur van zijn huis. De ander tekent het interieur uit. Als ik vijf minuten later voorbij de tafels loop en over de schouders van mijn cursisten heen gluur naar hun tekeningen, zie ik dat de meneer die het huis van Ammar moet tekenen, een vierkant heeft getekend. 

Het potlood ligt naast het vel en hij lijkt geen aanstalten te maken verder te gaan. ‘Heel goed,’ zeg ik. ’En dan nu de meubels. Ammar?’ 

Ammar kijkt me enigszins defensief aan en zegt tijdens een uitademing: ’Dit is het, of bedoel je mijn huis in Syrië?’ Alle blikken zijn nu op ons gericht. Ik kijk in de rondte en begrijp dat ik iets heb overgeslagen.


Als kind ergerde ik me eens aan een vriendinnetje dat midden in de nacht bij ons thuis opgehaald moest worden. Heimwee had ze. 

In Godsnaam. Naast dat ik haar niet dapper genoeg vond, voelde ik me ook persoonlijk beledigd. Zo gezellig bij ons thuis. Wat was er mis?

 Later ben ik door het lot ook een aantal keer goed te grazen genomen. Op kinderkamp bijvoorbeeld. Ik probeerde ’s nachts onhoorbaar te huilen en veegde mijn snot aan de binnenkant van mijn slaapzak. Voor het eerst begreep ik wat het was om flink te moeten zijn, omdat je ‘thuis’ mist.


De keer dat ik een vergelijkbaar gevoel had, was dertig jaar later, toen mijn vader stierf. Zo ver van huis was dit hart nog nooit geweest. 

Ik huilde als een wolf in de nacht. Achter me was de weg afgesloten. 

Ik kon alleen nog maar naar voren leven. Papa was dood. Overmand door existentiële angst sliep ik mijn eerste nacht in zonder vader. Thuiskomen in die zin doe ik sindsdien niet meer. Als ik er in gedachten en met m’n gevoel bij in de buurt lijk te komen is een zuchtje tocht vaak al voldoende om het weer te verliezen.


De definitie van ‘heimwee’ op Wikipedia: ‘het gevoel van verlangen naar huis, of algemener gezegd, naar de geborgenheid en de zekerheden van het bekende’. 


Verderop staan er tips. Die hebben vooral betrekking op heimwee bij vakantie: kies een bestemming niet te ver van huis, ga niet te lang (alleen) weg en bereid je vertrek goed voor.

Allemaal aspecten waar de meeste vluchtelingen geen rekening mee kunnen houden. Wat doe je? Je grist misschien wat spullen bij elkaar. Welke? Je slaat een arm om je verzwakte familieleden en daar gaan jullie dan. Of erger nog: je gaat alleen.


‘Het is belangrijk dat jullie Nederlands spreken, anders moeten jullie terug,’ hoor ik een collega tegen zijn inburgeringscursisten zeggen in de eindexamenfilm ‘The boys next door’ van Bobbie Fay Brandsen. ’Eigen paniek eerst’,’ denk ik, als ik de arme collega hoor. Terug? Waarheen? Ik denk de frustratie te herkennen van de goede bedoelingen, die soms niet terecht komen en ik kan alleen maar hopen dat ik niet cynisch word. Zoals deze collega, of zoals Ad Appel (cultureel antropoloog, Master Nt2 UVA, directeur van Ad Appel Taaltrainingen), een actieveling op social media op het gebied van inburgeren.


Ad Appel is een begrip in Nt2-land. Ik gebruik graag zijn openbaar beschikbaar gestelde materiaal voor mijn lessen. Op Linked-in post hij een opstel, zoals hij het zelf noemt. Hij stelt daarin in het kort dat de meeste inburgeraars te lang op school zitten voor hun inburgeringsexamen, dat ze er te veel geld voor tot hun beschikking hebben, met bedroevende resultaten en dat ze onderling in hun eigen taal veel nuttige informatie uitwisselen over hoe het leven in Nederland zo zoet mogelijk kan verlopen. Dat de taalscholen op ghetto’s lijken, met uniform publiek dat niet te integreren valt.


Alle respect voor meneer Appel, want hij zet zich al jaren in voor de goede zaak: ontwikkelt eigen lesmethodes, heeft zelfs een eigen instituut en biedt petities aan aan de tweede kamer, tegen mis - en achterstanden in het werkveld. Hij heeft een groot, maar ook een zwak hart, want dan ineens vervalt hij in macro-kritiek, veegt hij voor het gemak alle Syriërs op een hoop en daarnaast een kleiner hoopje Eritreeërs. Bestempelt ze als uniform en veroordeelt ze om hun gemeenschappelijk doel: uitvreten, het liefst zo lang en comfortabel mogelijk.


‘Laat je koppie niet hangen, meneer Appel, voor de spagaat waarin je missie je brengt,’ denk ik als ik het sombergestemde opstel lees. Hoe kunnen we iets bijdragen als we er niet in geloven? Je zet jezelf en je doelen op achterstand met slordige samenvattingen en defaitistische uitspraken.Ik word obstinaat van mensen die doen alsof we kado’s uitdelen aan vluchtelingen in de vorm van een lening om Nederlands te leren of in de vorm van een sociale huurwoning. Het zijn basisbehoeften en we hoeven er geen dankbaarheid voor te verwachten. De mensen die ik tijdens mijn lessen probeer zich even ‘thuis’ te laten voelen zijn hier in de eerste plaats onvrijwillig en daarna zijn ze weerloos in wat ons land ze opdraagt. 

Wat verwachten we eigenlijk van ze? Intellectuele bevrediging? De vruchten van jarenlang hard werken? De warmte van een grote vriendenkring, die je bestaansrecht geeft? Ze bestaan niet meer, de intellectueel die je was, het bedrijf waarin je zo veel hebt geïnvesteerd, de vrienden, ze zijn dood.We verwachten een gemotiveerde houding in de klas, en dat ze aanwezig zijn en huiswerk maken. Motivatie? Misschien kijken ze wel het liefst naar een Syrische soap op een groot LCD scherm, gekocht van ‘ons verhuisgeld’..Je wordt hier behandeld als een oen, want je spreekt geen Nederlands, je wordt verguisd door je buren, want je vreet van hun eten en bewoont hun huizen. En soms word je vertroeteld door lieve vrijwilligers, die je gratis spullen geven en gezellige avondjes voor je organiseren. Dat helpt een beetje. Voor je dooie broer, waarvan je de handen en voeten hebt moeten zoeken in een hoop stenen.Meneer Appel is gelukkig geen sentimentele draak, zoals ik, en heeft het voordeel dat hij nadenkt over het hier en nu. Wat hij zegt is niet geheel onwaar, maar hij maakt ons werk er met zijn opstellen niet makkelijker mee. 


Natuurlijk lopen we hopeloos achter en zouden we sneller en efficiënter gedachten moeten vormen over ‘het vluchtelingenprobleem’ dan we nu doen, maar op kleine schaal gebeuren er mooie dingen. Dat er weer eens gelachen wordt bijvoorbeeld, of dat Reda een baan vond als glaszetter.


Tamar de Waal (onderzoeker inburgering) maakt zich hierover ook zorgen, blijkt uit een interview met haar op 19 september 2017 in het NRC. Daarin zegt zij bijvoorbeeld:

“De vraag is inmiddels niet meer: is de Nederlandse samenleving geïntegreerd? De vraag is nu: is Farid of Fatima geïntegreerd? Is het hen als individu gelukt om bij de Nederlandse samenleving te passen? Zij staan als het ware los van de samenleving zoals die er al is. Als het hen lukt erbij te horen, dan verdienen ze het om Nederlands burger te worden. (...) Iemand die uit een oorlogsgebied is gevlucht, een afschuwelijke reis achter de rug heeft, is mogelijk getraumatiseerd. Die gaat het inburgeringsexamen nooit halen als de trauma’s niet behandeld worden. Zo’n persoon moet eerst hulp krijgen, en dan pas aan de inburgering beginnen.”


Ik geniet van Lubach op zondag, die het inburgeringsexamen op de hak neemt. Ik lach om mijn soms onbeholpen vermogen daar het beste van te maken. ’Humor is overwonnen droefheid’, zei Bomans. Voor de zaken op hoger niveau vestig ik mijn hoop op Tamar de Waal en op de GGZ, want die laatste zal hard nodig zijn voor het ‘uitburgeren' alvorens er kan worden ingeburgerd. Er moet aandacht komen voor PTSS en niet te onderschatten: heimwee.


Ik realiseer me dat ieder mens elke dag in meer of mindere mate worstelt met - naar Wiki - ‘de zoektocht naar geborgenheid en de zekerheden van het bekende’, zolang oorlog woedt, ouders overlijden, wijken veryuppen of islamiseren. Als je buurman een vluchteling is en rare dingen maakt met rare kruiden van onze Hollandse landbouwproducten, de buurvrouw haar kinderen Quinoa voorschotelt, of elke dag voor ze frituurt. We kunnen voor veiligheid uiteindelijk alleen bij onszelf terecht. Niet links, niet rechts, maar recht uit het hart.

***

Gedicht: ‘Er moeten mensen zijn die zonnen aansteken.’- Toon Hermans

bottom of page